De Nederlandse innovatiekracht moet worden versterkt. Dat is de opdracht van het door premier Balkenende voorgezeten Innovatieplatform. Wil men innovatie stimuleren dan dient men uiteraard onnodige obstakels en kostenverhogende factoren te elimineren. Daarom is het van belang dat rechten op technologie eenvoudig en zonder al teveel kosten aan derden kunnen worden verkocht en overgedragen. Aldus Dick van Engelen van Ventoux Advocaten in een artikel in het blad Vindingrijk (April 2005, p. 8) van de Nederlandse Organisatie van Uitvinders:
Vreemd genoeg is de verkoopbaarheid van technologie-rechten met het nieuw Burgerlijk Wetboek in 1992 ernstig beperkt en soms zelfs onmogelijk geworden. Dat leidt tot allerhande juridische bananenschillen voor partijen die zich van die beperkingen niet bewust zijn. Dit betekent ook dat de kosten voor juridische bijstand bij overdrachten van rechten op technologie hoger uitvallen, als men de bananenschillen wil ontwijken. Vervolgens heeft dit ook nog een prijsdrukkend effect voor de waarde van technologierechten. Als de koper niet zeker weet dat hij rechthebbende is geworden zal hij uiteraard minder diep, of in het geheel niet, in de buidel willen tasten.
Overdraagbare rechten
Waarom zitten we met deze 'gebakken peren'? De wetsgeschiedenis leert dat hier niet over is nagedacht. Bovendien kent het recht in de ons omringende landen deze beperking als regel niet, wat ook nog eens een negatieve indicatie voor Nederland als vestigingsland voor innovatieve ondernemingen en onderzoeksinstellingen oplevert.Waar gaat het over? Tot 1992 was de regel dat alle rechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich daartegen verzet. Het nieuw Burgerlijk Wetboek handhaaft die regel voor eigendom en vorderingen, maar stelt in artikel 83 lid 3 van Boek 3 voor "alle andere rechten" dat die alleen overdraagbaar zijn wanneer de wet dat bepaalt. Enige toelichting voor deze koerswijziging is niet gegeven, wat verbaast omdat het oude recht zonder klachten functioneerde. Gevolg is echter dat men vanaf 1992 voor ieder recht dat men wil verkopen op zoek moet naar een wet die bepaalt dat dit recht overdraagbaar is. Juridisch rijst dan al de vraag of een verdrag zoals het Europees Octrooiverdrag ook als een wet in de zin van artikel 3:83(3) BW geldt. Dat lijkt voor de hand liggend, maar is nog geen uitgemaakte zaak. Ook rijst de vraag hoe expliciet de wet moet bepalen dat een recht overdraagbaar is: moet dat uitdrukkelijk worden aangegeven of is het voldoende dat uit het systeem van de wet volgt dat overdraagbaarheid kan? Ook hier ontbreekt rechtszekerheid en dat is bij een koopovereenkomst niet waar de koper op zit te wachten. Dat benadeelt uiteindelijk vooral de verkoper, want de koper zal deze risico's in de prijs verdisconteren door deze naar beneden bij te stellen.
Waar zit de angel?
Bij welke rechten speelt nu het probleem? Als we beginnen bij de Rijksoctrooiwet dan valt op dat artikel 64 in lid 1 bepaalt dat de aanspraak op octrooi en het (verleende) octrooi overdraagbaar zijn. De aanspraak op octrooi is het recht om een octrooiaanvrage in te dienen dat aan de uitvinder toekomt door het doen van de uitvinding. In de terminologie van de Rijksoctrooiwet is echter tussen de aanspraak op octrooi en het verleende octrooi sprake van een octrooiaanvrage. Die octrooiaanvrage wordt niet genoemd in artikel 64(1), maar artikel 64(2) leert dat de wetgever wel uitging van de mogelijkheid van overdracht van een octrooiaanvrage: de overdracht van de aanvrage kan wel in het octrooiregister worden ingeschreven. Nu een expliciete bepaling voor de octrooiaanvrage ontbreekt is het nog maar de vraag of de octrooiaanvrage wel overdraagbaar is. Dat is bizar, aangezien niemand gewild heeft dat een aanvrage niet overdraagbaar zou zijn. Het is zeer wel mogelijk dat de rechter uiteindelijk zal oordelen dat overdracht van een Nederlandse octrooiaanvrage wel mogelijk is, maar totdat de Hoge Raad daarover heeft beslist zal de praktijk met dit risico rekening houden. De oplossing is hier dat men in ieder geval steeds ook de aanspraak op octrooi uitdrukkelijk moet laten overdragen, maar daar moet dan wel aan gedacht worden bij het opstellen van de akte.
Prioriteitsrechten
Voor prioriteitsrechten zoekt men tevergeefs naar een wettelijke bepaling die in de overdracht voorziet. Een prioriteitsrecht is het recht om gedurende een jaar na het indienen van een octrooiaanvrage in een ander land ook een octrooiaanvrage in te dienen onder gebruikmaking van de eerste indieningsdatum. Dat prioriteitsrecht kan naar Nederlands recht niet verkocht worden.
Naast deze rechten kunnen er ook vraagtekens geplaatst worden bij de overdraagbaarheid van het aan de uitvinder toekomende recht om een octrooi op te eisen dat ten onrechte door een derde is aangevraagd. Als een uitvinder een investeerder vindt die bereid is in de verdere ontwikkeling en exploitatie van de vinding te investeren of een koper voor zijn vinding heeft weten te interesseren, is het van belang dat in beginsel alle rechten van de uitvinder kunnen worden overgedragen. Dat kan zijn aan de koper of aan een vennootschap waarin uitvinder en investeerder aandeelhouder zijn. Dat zal dus niet mogelijk zijn voor alle rechten van de uitvinder. Partijen zullen vervolgens zorgvuldig in kaart moeten brengen waar de 'voetangels en klemmen' zitten en alternatieve scenario's daarvoor moeten overeenkomen. Veel is mogelijk, maar men moet zich wel realiseren waar de bananenschillen liggen. Dat dwingt partijen tot het inwinnen van extra juridische advies en brengt extra kosten met zich. Het innovatieklimaat in Nederland is daarmee in ieder geval niet gediend.
Conclusie
Het verdient dan ook de voorkeur om dit in 1992 geintroduceerde nieuwe regime zo snel mogelijk te wijzigen. Daarvoor bestonden plannen, maar die inmiddels weer in een Haagse la verdwenen. Het Innovatieplatform kan eenvoudig scoren door die plannen weer nieuw leven in te blazen. Zolang dat echter nog niet gebeurd is dienen uitvinders, kopers en investeerders in technologie zorgvuldig met deze risico's om te gaan om uitglijers te voorkomen.