Hoge Raad geeft ruim baan aan octrooiverleningsdossier in Dijkstra v Saier

47425.jpg

In het arrest van 22 december 2006 bepaalt de Hoge Raad dat een derde zich steeds op het verleningsdossier kan beroepen, ook wanneer de conclusies en het octrooi op zich duidelijk zijn. Daarmee rekent de Hoge Raad de octrooihouder - terecht - af op tijdens de octrooiverlening ingenomen posities.

De Hoge Raad overweegt dat een derde zich steeds op het verleningsdossier kan beroepen bij de uitleg van een conclusie en bevestigt tegelijkertijd dat de octrooihouder dat alleen kan indien de conclusie ook na bestudering beschrijving en tekeningen onduidelijk is. Die regel was volgens de Hoge Raad al zo neergelegd in zijn arrest van 1995 in Ciba Geigy/Oté Optics: De in voormeld arrest neergelegde, en in HR 12 november 2004, nr. C03/161, NJ 2004, 674, herhaalde, regel dat de rechter slechts gebruik zal mogen maken van verhelderende gegevens uit het verleningsdossier wanneer hij oordeelt dat het voor de gemiddelde vakman ook na bestudering van de beschrijving en de tekeningen nog voor redelijke twijfel vatbaar blijft hoe de inhoud van de conclusies moet worden begrepen, ziet - zoals uit het zinsverband ("dan ook") duidelijk wordt - op het geval van gebruik van gegevens uit het verleningsdossier ten gunste van een door de octrooihouder voorgestane uitleg van zijn octrooi. Met deze restrictieve regel wordt de bij de uitleg van een octrooi in aanmerking te nemen eis van een redelijke rechtszekerheid voor derden gediend. In het geval echter dat een derde zich ter staving van de door hem verdedigde uitleg van een octrooi op het verleningsdossier beroept, valt niet in te zien dat die eis tot enige beperking zou dwingen bij het bij de uitleg van het octrooi betrekken van openbare gegevens uit het verleningsdossier.

Vervolgens geeft de Hoge Raad aan er geen in dit opzicht geen relevant onderscheid bestaat tussen het verweer dat de octrooihouder afstand heeft gedaan van mogelijke beschermingsomvang en het verweer dat de octrooihouder materie claimt die in oorspronkelijk octrooi niet geclaimd was: Een beperking op dit punt laat zich ook niet afleiden uit HR 27 januari 1989, nr. 13394, NJ 1989, 506 [Meyn/Stork], waarin is geoordeeld (rov. 3.5) dat derden slechts mogen aannemen dat de aanvrager van het octrooi door de in het octrooischrift gebezigde formulering afstand heeft willen doen van een gedeelte van de bescherming waarop het octrooi naar het wezen van de geoctrooieerde uitvinding aanspraak geeft indien daartoe, gelet op de inhoud van het octrooischrift in het licht van eventuele andere bekende gegevens, zoals de ook voor hen kenbare gegevens uit het octrooiverle-ningsdossier, goede gronden bestaan. Dit oordeel biedt, integendeel, steun aan het door het onderdeel verdedig-de standpunt, nu geen te dezen relevant onderscheid bestaat tussen het verweer dat de octrooihouder afstand heeft willen doen van een gedeelte van de bescherming waarop het octrooi naar het wezen van de geoctrooieerde uitvinding aanspraak geeft en een verweer als door Dijkstra gevoerd, te weten dat de octrooihouder materie claimt welke hij in het oorspronkelijk verleende octrooi niet geclaimd had.

Volgt vernietiging van het arrest van het Hof Den Haag onder terugverwijzing naar dat Hof.

Arrest Hoge Raad