Struycken: De numerus clausus in het goederenrecht

6161.jpg

In een indrukwekkend omvangrijk proefschrift legt de auteur de goederenrechtelijke systematiek van het nieuw BW onder de loep en betoogt dat sprake is van een numerus clausus voor het goederenrecht. Dit beginsel zou 'de wetgever' als denkmodel sturing hebben gegegeven bij de vormgeving van het klassieke goederenrecht in boek 3 en boek 5 BW (p. 118). 

Struycken neemt vervolgens het standpunt in dat ook buiten dat 'klassieke' goederenrechtelijke domein voor het primaat van de wetgever gekozen zou dienen te worden. Hij neemt daarbij expliciet stelling tegen Snijders, die als oud-regeringscommissaris voor het BW, juist het standpunt inneemt dat het vermogensrecht een open karakter heeft (p. 776). Als het er op aankomt wat de 'wetgever' zoal gewild zou hebben bij de totstandkoming van het nieuw BW, lijkt diezelfde Snijders een gezaghebbende althans niet eenvoudig weg te zetten bron. Die bron geeft in ieder geval aan dat 'de wetgever' destijds niet een perfect, alleswetend en alomvattend besef had van wat goed is voor het vermogensrecht. Hij geeft ook aan dat 'de wetgever' ook niet van oordeel was dat de rechter niet langer in staat zou mogen zijn eventueel ongeschreven absolute rechten in het leven te roepen, zoals hij voor en na 1992 steeds gedaan heeft. De simpele constatering lijkt mij dan ook dat wanneer die wetgever dat zo gewild zou hebben hij dat eenvoudigweg bij wet had en nog steeds zou kunnen  decreteren. Dat 'de wetgever' dat niet gedaan heeft is waarschijnlijk illustratief voor de schizofrene persoonlijkheidsstructuur van 'de wetgever'. Die wetgever kan men ook niet eenvoudig op een consistent en vermogensrechtelijk intellect betrappen. Vandaar dat diepgravende en omvangrijke studies als dit werk van Struycken ook nodig zijn om de 'ziele-roerselen' van 'de wetgever'  te vatten. Uiteindelijk dient men echter te beseffen dat 'de wetgever' niet bestaat en men hem dus ook geen zaligmakende inzichten moet toedichten.

Daar komt bij dat die 'wetgever' juist op het terrein van het ooit voorgenomen Boek 9 niet van al te veel 'diepe gedachten' kan worden beschuldigd, al was het maar omdat hij daar zijn huiswerk nooit heeft gedaan. Ook Struycken gaat in zijn proefschrift niet of nauwelijks in op de systematiek en problematiek die op dat terrein speelt en beperkt zich met name tot het 'klassieke' vermogensrecht. Voor dat terrein kan de 'wetgever' bogen op een lange traditie en ervaring, die destijds trouwens grotendeels door de rechter is vormgegeven.  De introductie van een rechtsfiguur als fiduciaire eigendom met het Bierbrouwerij-arrest van 1929 is wat dat betreft illustratief. Dat brengt zeker met zich dat de rechter op dat 'klassieke' terrein niet zomaar zijn gang zal kunnen gaan, maar het getuigt naar mijn oordeel van realiteitszin te onderkennen dat 'revolutionaire arresten' als Lindenbaum/Cohen van 1919, het Bierbrouwerij-arrest van 1929 en Quint/Te Poel van 1959 ook na de introductie van het nieuw BW in 1992 nog steeds onontkoombaar zullen blijken te zijn.

In ieder geval zal men voor die terreinen waar 'de wetgever' überhaupt niet van enig denkwerk beticht kan worden, eenvoudigweg omdat hij de voorgenomen klus van een Boek 9 BW op zijn beloop heeft gelaten, niet op goede gronden kunnen stellen dat daar van een numerus clausus sprake dient te zijn. Dat idee staat ook haaks op de verschillende prestatiebeschermings-arresten van de Hoge Raad die juist dateren van vlak voor en na de invoering van het nieuw BW in 1992 en waarmee de Hoge Raad uitdrukkelijk de vrijheid voor het ontwikkelen van ongeschreven absolute rechten heeft mogelijk gemaakt. Die jurisprudentie is 'recentelijk' nog eens bevestigd in het arrest KNVB/Feyenoord van 23 mei 2003. In welke mate van die vrijheid gebruik gemaakt kan en dient te worden, is een andere vraag en daar dient de door de Hoge Raad in die arresten ook gegeven vermaning tot terughoudendheid zeer serieus genomen te worden, zoals datzelfde arrest ook leert.

Het besef dat het werk nooit af zal zijn mag dan benauwend zijn voor deze auteur, die een meer dan 800-pagina's tellend boekwerk als 'alarminlgy short' durft te betitelen (p. v), maar datzelfde gevoel voor humor zal er voor zorgen dat hij 'die klap' ook wel weer te boven komt.

Het proefschrift is verschenen als deel 37 in de Serie Onderneming en Recht en te bestellen bij Kluwer