Boek 1994 - Prestatiebescherming en ongeschreven intellectuele eigendomsrechten

Th.C.J.A. van Engelen, dissertatie Leiden 1994

Banner_Prestatiebescherming_2011_2_voorkant_-_190.jpg

Prestatiebescherming - de vraag in hoeverre aan niet door een intellectuele eigendomswet beschermde prestaties een vergelijkbare bescherming kan worden verleend - vormt het onderwerp van deze studie. Mijn belangstelling voor dit onderwerp werd onder meer gewekt door het Decca-arrest, waarin de Hoge Raad in algemene en abstracte termen enige criteria formuleerde, die intrigeren doordat zij evenzovele vragen oproepen als beantwoorden. Het doel van deze studie is om enige algemeen geldende en concreet hanteerbare antwoorden op deze vragen te verschaffen.

PDF-versie

Boek (1994) kopen bij 1boek.nl  

VOORWOORD

Prestatiebescherming - de vraag in hoeverre aan niet door een intellectuele eigendomswet beschermde prestaties een vergelijkbare bescherming kan worden verleend - vormt het onderwerp van deze studie. Mijn belangstelling voor dit onderwerp werd onder meer gewekt door het Decca-arrest, waarin de Hoge Raad in algemene en abstracte termen enige criteria formuleerde, die intrigeren doordat zij evenzovele vragen oproepen als beantwoorden. Het doel van deze studie is om enige algemeen geldende en concreet hanteerbare antwoorden op deze vragen te verschaffen.

Ik heb mij in eerdere publikaties reeds over deelaspecten van dit onderwerp uitgelaten. In 1986 verscheen een bespreking van het Decca-arrest, waarin ik tevens een eerste, globale poging ondernam om de mogelijkheden tot prestatiebescherming in kaart te brengen. Dit leidde vervolgens tot een artikel waarin de door de Hoge Raad in de jaren vijftig en zestig onder de Auteurswet 1912 gesanctioneerde bescherming van niet-originele geschriften aan een nadere historische beschouwing werd onderworpen. Een verblijf in de Verenigde Staten leidde vervolgens tot een publikatie over de misappropnation doctrine, het Amerikaanse equivalent van prestatiebescherming. In een artikel, waarin de latere arresten van de Hoge Raad in KNVB/NOS en Staat/Den Ouden werden besproken, werd vervolgens een aanzet gegeven voor een meer algemeen theoretisch kader voor de behandeling van de rond dit onderwerp spelende kwesties. De noodgedwongen nadere bestudering van het per 1 januari 1992 in werking getreden nieuw Burgerlijk Wetboek leidde vervolgens nog tot een publikatie over de implicaties daarvan op de overdraagbaarheid van ongeschreven rechten, die door het nieuwe burgerlijk recht - zonder enige nadere argumentatie en in afwijking van het oude recht - wordt uitgesloten.

Daargelaten dat in dit werk de verschillende deelaspecten gedetailleerder worden behandeld, is in deze studie vooral het theoretisch kader - zoals ik dat zie - nader geanalyseerd en uitgekristalliseerd. Deze eerdere 'vingeroefeningen' hebben daarbij bijgedragen aan een zekere ontwikkeling van mijn gedachten over het onderwerp en zodoende naar mijn oordeel - en naar ik hoop evenzeer naar dat van de lezer - geleid tot een 'gerijpter inzicht'.

In hoofdstuk 1 wordt het onderwerp prestatiebescherming nader in kaart gebracht en ingegaan op de vraag of er zwaarwegende theoretische bezwaren bestaan tegen het verlenen van een met een wettelijk intellectueel eigendomsrecht identieke bescherming. Het antwoord daarop luidt naar mijn mening ontkennend. In hoofdstuk 2 wordt dan het verlenen van ongeschreven intellectuele eigendomsrechten in de rechtspraak van de Hoge Raad behandeld. In hoofdstuk 3 wordt de door de verschillende intellectuele eigendomsrechten-verleende bescherming geanalyseerd, waarna vervolgens in hoofdstuk 4 het wezen van de verschillende intellectuele eigendomsrechten wordt herleid tot exclusieveve rechten op de exploitatie - rechtstreeks commercieel gebruik - van concrete immateriele objecten. In hoofdstuk 5 wordt de rechtsgrond voor intellectuele eigendomsrechten onderzocht en herleid tot het beginsel van de ongerechtvaardigde exploitatie van concrete immateriele objecten In hoofdstuk 6 passeren dan de mogelijkheden tot het verlenen van exploitatiebescherming de revue. Deze beschouwingen worden in hoofdstuk 7 gevolgd door een analyse van de wijze waarop in de rechtspraak met exploitatiebescherming is omgegaan. In hoofdstuk 8 wordt dan stil gestaan bij de wijze waarop ongeschreven intellectuele eigendomsrechten en daarvan afgeleide licenties binnen het vermogensrecht dienen te worden ingepast. Na een rechtsvergelijkende beschouwing van het Amerikaanse recht volgt dan in hoofdstuk 10 een samenvatting en conclusies. De (gepubliceerde) rechtspraak en literatuur is bijgewerkt tot l januari 1994.

Amsterdam, 24 januari 1994