Octrooirecht geeft buitenland voorsprong?

Wat een belangrijk deel van de Nederlandse industrie ooit vreesde lijkt nu werkelijkheid te worden: het in 1995 ingevoerde Nederlandse 6-jaars registratieoctrooi pakt ongekend voordelig uit voor buitenlandse ondernemers en benadeelt daardoor de Nederlandse industrie. Die nadelige effecten van registratie-octrooien komen nu in beeld omdat de 6-jarige beschermingsduur van deze eerste registratie-octrooien vanaf 1 april 2001 aflopen. De oorzaak van deze bizarre situatie is dat dit Nederlandse registratieoctrooi in strijd lijkt met de bij de Wereldhandels-overeenkomst behorende TRIPS-overeenkomst. In dezeTRIPS- overeenkomst staat een minimum beschermingsduur voor octrooien van 20 jaar voorgeschreven. Deze internationale overeenkomsten beschermen wel buitenlandse bedrijven tegen onjuiste Nederlandse wetgeving. Nederlandse bedrijven daarentegen kunnen dat niet en zijn aangewezen op de Nederlandse wetgever.

Reactie op naschrift Herman Speyart bij "Nederlands registratieoctrooi mogelijk in strijd met TRIPS"

Op zich zou ik graag met Speyart willen onderschrijven dat het Nederlandse 6-jaars octrooi gewoon blijft zoals het door de wetgever bedoeld is en dat we TRIPS kunnen negeren. Ik denk echter dat dit helaas niet kan en dat in ieder geval de stelligheid van Speyart's conclusie ongegrond is. Naar mijn oordeel wordt mijn analyse niet door Speyart ontkracht.

Nederlands registratieoctrooi mogelijk in strijd met TRIPS

De Rijksoctrooiwet 1995 bracht per 1 april 1995 het zogeheten registratieoctrooi. Een snelle en goedkope manier om een octrooi te krijgen zonder vooronderzoek. De 'prijs' die men daarvoor betaalt is de korte duur van dat octrooi: zes jaar, te rekenen vanaf de indieningsdatum, in plaats van de gebruikelijke twintig jaar. Het registratieoctrooi kwam in de plaats van een eerder ontwerp voor een Gebruiksmodellenwet, waartegen door de Nederlandse industrie bezwaar gemaakt was omdat naar verwachting vooral buitenlandse aanvragers daar profijt van zouden hebben.

Octrooiering van business methods en software uitvindingen in Europa

De ontwikkelingen in de Verenigde Staten waar het de mogelijkheden tot octrooieering van software en business methods betreft zijn van groot belang voor Europa. Allereerst omdat deze Amerikaanse jurisprudentie het mogelijk maakt octrooi te verkrijgen voor dergelijke werkwijzen, terwijl dat in Europa vooralsnog anders ligt. Artikel 52 van het Europees Octrooiverdrag ('EOV') sluit octrooieering van methoden voor bedrijfsvoering en computerprogramma's als zodanig uit. Dat leidt tot een uiteenlopen van het Europese en Amerikaanse octrooirecht, wat niet wenselijk lijkt.   

Cross Border Patent Litigation in The Netherlands: The State of Affairs - 2001

The nineties have been trying times for patent litigants in Europe. Patent owners were rushing to Dutch courts to benefit from the 'rocket docket' and the cross border injunctive relief that is available there. At the same time possible defendants were racing to courts in one or more other jurisdictions to commence litigation that should wreck such a strategy. The stakes for the litigants tend to be high with the game being about possibly wiping out an alleged infringer for most of Europe with one strike or having to go 'step up to the plate' in up to 20 different jurisdictions. This hectic forum shopping game came to somewhat of a standstill with the judgement of the Court of Appeals at The Hague of 1998 in EGP v. Boston Scientific. There the Court of Appeals scaled back the possibilities for cross border jurisdiction of Dutch courts. This judgement was confirmed in two later decisions  from the same court so that the new approach seems established. Although the situations in which a Dutch court has cross border jurisdiction are less than before, they still do exist and are certainly worth considering when available. Patent litigants should therefore stay on the alert and scout the 'jurisdictional terrain' in case a patent dispute may have international implications.

Overdraagbaarheid van 'alle rechten' - wetswijziging mogelijk in aantocht?!

De interdepartementale werkgroep 'Verhandelbare Rechten' pleit in zijn in februari 2000 uitgekomen rapport voor aanpassing van artikel 3:83(3) BW binnen het kader van de operatie 'Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit'. Artikel 3:83(3) BW sluit de overdraagbaarheid van 'andere rechten' dan 'eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten' uit, tenzij de wet in overdraagbaarheid voorziet. De werkgroep komt tot deze aanbeveling vanwege het ongewenste effect van deze bepaling op de verhandelbaarheid van op overheidsconcessies gebaseerde vermogensrechten en de daardoor veroorzaakte verminderde werking van de beoogde markt voor dergelijke concessies.

Internationale Uitputting van IE-Rechten

Internationale uitputting van intellectuele eigendomsrechten  is een juridisch vraagstuk waar rechtspolitieke overwegingen een grote zo niet doorslaggevende - rol spelen. Uiteraard dient de rechter bij de beantwoording van de vraag of een rechthebbende zich (wederom) op zijn exclusieve recht kan beroepen ingeval van import van een elders al op de markt gebracht produkt te houden aan de maatvoering die wet- of verdragsteksten aangeven. Maar juist op dit punt geven die wetten en verdragen vaak weinig specifieke aanwijzingen en dient die rechter een keuze te maken, waarbij hij zich in het ideale geval dient te laten leiden door de achterliggende grondslagen en beginselen. Die zijn veelal zo divers dat hij  daarmee ook 'alle kanten op kan'. Volop uitdagingen voor die rechter derhalve, en een onderdeel van het recht waar realiteitszin en maatschappelijk perspectief van groot belang zijn.

Bewijsvergaring in de V.S. voor buitenlandse procedures

Voor een buitenlandse procedure is het mogelijk in de Verenigde Staten bewijs te verzamelen. Dit kan niet alleen voordat de procedure aanhangig is gemaakt, maar geeft ook ruimere mogelijkheden dan het Nederlandse procesrecht. Wie geconfronteerd wordt met een in de Verenigde Staten gevestigde wederpartij of met bewijs dat wellicht daar voor-handen is, kan zich beroepen op Section 1782 van de Federal Rules. Een schets van de mogelijkheden.

De OESO Omkopings-Conventie en de Amerikaanse Foreign Corrupt Practices Act

Op 20 december 1997 is door de leden van de OESO en 5 andere landen de "Convention of Combatting Bribery of Foreign Public Officials in International Business Transactions"  ('de Conventie') aangenomen (te vinden op: http://www.oecd.org). Deze Conventie verplicht de aangesloten landen omkoping van buitenlandse overheidsdienaren strafbaar te stellen. Dit betekent een drastische wijziging in het juridische klimaat waarin ondernemingen vanuit Nederland internationaal zaken kunnen doen, aangezien het omkopen van buitenlandse functionarissen naar Nederlands recht momenteel niet strafbaar is.

The U.S. Supreme Court on the Doctrine of Equivalents in Warner Jenkinson v. Hilton Davis

The decision of the U.S. Supreme Court in Warner-Jenkinson, Inc. v. Hilton Davis Chemical Co.  has received a lot of attention in the United States because of the two issues that were addressed. First, the U.S. Supreme Court ruled on the existence and scope of the Doctrine of Equivalents under U.S. patent law [hereinafter also referred to as: the Doctrine]. The Doctrine of Equivalents allows for a scope of protection of a patent, which is not limited to what is covered by the language of the claims, but which also includes what is equivalent thereto. The second issue concerned the application of the Doctrine of Equivalents: is it a matter for the judge or the jury? 

De 'Doctrine of Equivalents' na Warner Jenkinson v. Hilton Davis

In  octrooirechtelijke kringen in de Verenigde Staten heeft  het arrest van de U.S. Supreme Court van 3 maart 1997 in  Warner-Jenkinson Company, Inc. v. Hilton Davis Chemical Co veel aandacht gekregen . De uitspraak is om twee redenen van belang. Allereerst omdat de Supreme Court zich diende uit te laten over het bestaan en de reikwijdte van de zogeheten 'Doctrine of Equivalents': de leer dat de beschermingsomvang van een octrooi zich ook uitstrekt tot datgene wat niet onder de letter van de conclusies valt, maar daar wel 'equivalent' aan is (hierna ook wel: "de Doctrine"). Het tweede onderwerp dat voor de Amerikaanse octrooipraktijk van groot belang is, betreft de vraag of de toepassing van de Doctrine of Equivalents een onderwerp is dat door de rechter of door de jury moet worden beslist. 

20 jaar Benelux Modelrecht

De 'Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen of Modellen' (BTMW) is sinds 1 januari 1975 in de drie Benelux-landen van kracht en 'viert' dit jaar zodoende haar twintigjarig bestaan. Een passend moment derhalve om te bezien of er inderdaad reden is voor 'feestvreugde', dan wel 'humeurig gebrom, dat het vroeger eigenlijk allemaal beter was'. Dat dit laatste mogelijk de meest gehoorde reactie zal zijn, wordt wellicht gellustreerd door de omstandigheid dat op 28 maart 1995 - 'stilletjes' - een Protocol tot wijziging van de BTMW tot stand kwam  waarbij de Benelux-wetgever 'bezield' werd 'door de wens' om - onder meer - 'in die wetgeving een termijn van respijt in te voeren'. Voor diegenen die sowieso van oordeel zijn dat de BTMW geen aanleiding tot feestgedruis zal kunnen zijn, is dit artikel wellicht toch van belang vanwege de voorliggende voorstellen voor een Europese verordening voor een Gemeenschapsmodel en een Europese richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen  enig 'navelstaren' terzake van de 'Benelux-verworvenheden' op zijn plaats lijkt.

Prestatiebescherming en onderscheidingsmiddelen

Prestatiebescherming betreft de vraag of aan `prestaties' die niet door een wettelijk intellectueel eigendomsrecht beschermd worden op grond van ongeschreven recht een vergelijkbare bescherming kan worden toegekend (ongeschreven intellectuele eigendomsrechten). Deze problematiek is met name in beeld gekomen na het Decca-arrest van de Hoge Raad en wordt veelal in verband gebracht met aan het auteursrecht verwante prestaties, zoals die van uitvoerende kunstenaars, fonogrammenproducenten, uitgevers of exploitanten van abonnee-televisie.

Artikel 2 Handelsnaamwet in historisch perspectief

Artikel 2 van de Handelsnaamwet bepaalt dat de handelsnaam slechts kan worden overgedragen tezamen met de onderneming waarvoor die naam gevoerd wordt. De strekking van deze bepaling brengt met zich dat ook het verlenen van licenties op een handelsnaam in strijd is met de bedoeling van de handelsnaamwetgever van 1921. Het mag duidelijk zijn dat een dergelijk regime in een tijdperk waarin franchising aan de orde van de dag is niet direct aansluit bij de behoeften van de rechtspraktijk en hetgeen in het maatschappelijk verkeer als gerechtvaardigd wordt ervaren. Kritiek op artikel 2 Hnw is dan ook niet nieuw, maar desondanks prijkt dit artikel nog steeds in de wet.

Overdracht van toekomstig auteursrecht naar Nieuw BW

De problematiek van de overdracht van een toekomstig auteursrecht ziet op de vraag in hoeverre een auteursrecht op een nog niet bestaand werk overdraagbaar is, althans de voor overdracht vereiste levering reeds bij voorbaat gerealiseerd kan worden. Art. 2 lid 1 Aw (nieuw) bepaalt dat het auteursrecht overgaat bij erfopvolging en vatbaar is voor gehele of gedeeltelijke overdracht. Art. 2 lid 2 Aw (nieuw) bepaalt vervolgens dat de voor overdracht vereiste levering geschiedt bij daartoe bestemde akte.' Over de overdraagbaarheid van toekomstige auteursrechten laat de Auteurswet zich niet uit.

Noot bij Ten Eelectronics v Esselte

Het buiten FilmNet om aanbieden van decoders waarmee zonder verdere kosten de programma's van deze abonneetelevisie kunnen worden ontvangen is niet toegestaan. Het komt mij voor dat ingestemd kan worden met het resultaat van deze procedure. Wanneer Esselte Abonnee TV als exploitant van Film-Net voor haar inkomsten afhankelijk is van het verstrekken van decoders aan haar betalende abonnees. is het uiteraard uitermate zuur wanneer derden dergelijke decoders gaan verkopen zonder de exploitant van FilmNet op zijn minst in de opbrengsten te laten meedelen. Het lijkt ook aannemelijk dat wanneer een dergelijke handelwijze op grote schaal navolging zou verkrijgen, het voortbestaan van FilmNet in gevaar zal komen. Het arrest stemt ook overeen met een eerdere beslissing in kort geding van de Haagse President, eveneens terzake van het verkopen van FilmNet-decoders'.

Beantwoording rechtsvraag (198) intellectuele eigendom

VRAAg. Elvis Presley en zijn manager Kolonel Tom Parker waren oprichters en aandeelhouders van Boxcar Enterprises een vennootschap naar het recht van de Staat Tennessee, gevestigd te Nashville. Bij overeenkomst had Elvis Presley alle rechten betreffende de exploitatie van zijn naam en afbeelding, waar ook ter wereld, aan Boxcar Enterprises overgedragen. Nadat Elvis Presley op 16 augustus 1977 was overleden, verleende Boxcar Enterprises op 1 januari 1982 aan Merchandising BV te Amsterdam een exclusieve licentie voor de exploitatie van de naam en afbeelding van Elvis Presley in Nederland. 

Vermogensrechten op onstoffelijke goederen - Overdraagbaarheid naar Nieuw BW: een stap terug!

In afwijking van het geldende recht bepaalt artikel 3:83 NBW dat - buiten de eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten vermogensrechten slechts overdraagbaar zijn wanneer de wet dat bepaalt. De reden voor deze breuk met het geldende recht is onduidelijk. De gevolgen van deze wijziging daarentegen lijken ingrijpend en nauwelijks overdacht. Tegen die achtergrond lijkt het verstandiger art. 3:83 Nieuw BW zodanig te wijzigen dat het aansluit bij het thans geldende recht.

The Misappropriation Doctrine in The Netherlands

During the last couple of years the Netherlands Supreme Court has addressed the existence and scope of the misappropriation doctrine under Netherlands law in a number of decisions . The misappropriation doctrine concerns whether, and to what extent, a protection, which is similar to the protection as provided by statutory intellectual property rights, can be granted under the laws of unfair competition with regard to immaterial objects, which are not the subject matter of intellectual property statutes. In effect, this subject concerns the issue whether courts can establish common law intellectual property rights.